Late romantiek



Ontwikkeling van de romantiek

Vaak wordt in de muziekgeschiedenis het onderscheid gemaakt in vroeg-Romantiek (ca. 1800 – 1840, te zien als een overgangsperiode na de Klassieke Periode), de hoog-Romantiek hierna, loopt zo ongeveer van 1830 tot 1890 (echter, zo netjes als jaartallen aangeven gaat het natuurlijk nooit!), en de late romantiek, die loopt ongeveer van 1885 tot 1915. Dit onderscheid mag handig en wijd verbreid zijn, er vallen wel enige kanttekeningen bij te maken. Met name in de literatuur en de beeldende kunst zien we rond 1840 een zekere kentering ontstaan.

Realisme

Rond het midden van de negentiende eeuw wordt weer teruggegrepen op vormen uit vorige periodes, en ook op gedachtegoed daaruit. Tegenover een romantisch vluchten uit de werkelijkheid, staat dan weer het vorm willen geven aan de werkelijkheid. In de tweede helft van de negentiende eeuw zien we stromingen in de kunst die de dagelijkse realiteit tot onderwerp hebben, zonder wegdromen, en aangeduid worden als “realisme” of “naturalisme”. Deze stromingen worden ook gekleurd door de opkomende industrie en door het socialisme. In de literatuur en in de beeldende kunst is deze trend duidelijker dan in de muziek.



Muziek is goed beschouwd de enige kunstvorm waarbij gesproken wordt van “late romantiek”. De componisten gaan door in de uitgezette paden van de “vroeg”romantici: melodieën met lange lijnen, strekkend naar een hoogtepunt, meeslepend zeker (je moet nog steeds weg kunnen dromen), maar ook ingewikkelder en grilliger. Harmonieën worden complexer, er is verdere uitbouw van virtuositeit, zowel wat betreft solisten als ensemble. Het orkest wordt steeds groter en indrukwekkender, dank zij technische vooruitgang van instrumenten. Er ontstaat een sterrencultus en er staan grote virtuozen op (viool Paganini, De Sarasate, piano Liszt), voor wie speciaal soloconcerten worden geschreven.

Mengvormen

Maar de typisch romantische trekken verdwijnen niet, ook niet in de thematiek, die erg beïnvloed wordt door de romantische literatuur. Dat ligt ook voor de hand: men heeft nu eenmaal met de romantische expressievormen kennis gemaakt, weet die te waarderen en op zijn tijd in te zetten. De typisch “klassieke” kenmerken (nadruk op vorm) uit de achttiende eeuw verdwijnen ook niet. Elke stijl of stijlperiode heeft zijn erfenis. Het resultaat is een vaak merkwaardige, maar niet minder boeiende mengeling van romantische (weg uit de realiteit, veel aandacht voor fantasie, gevoel en natuur) en realistische (werkelijkheid van alledag) karakteristieken.



Mooie voorbeelden vinden we in de Engelse literatuur (Charlotte Brontë, Dickens, Wilde) en de Franse literatuur (Balzac, Victor Hugo). Het maatschappelijk leven wordt intussen gekenmerkt door de opkomst van de industrie (met trek naar de steden en gettovorming in de banlieus), toenemend politiek bewustzijn en technische vooruitgang.

Naar de “late romantiek”

Deze ontwikkeling betekent voor de muziek een verdere verkenning van de verworvenheden van de romantiek. Realisme in muziek is niet goed voorstelbaar, wel zouden de voorstellingsbeelden van het symfonisch gedicht geduid kunnen worden als realisme of naturalisme.
In de Duitse romantiek loopt er een duidelijke lijn van Schubert naar Schumann, Brahms, Tchaikovski, Dvorak uiteindelijk naar Mahler, en een lijn naar Liszt en Wagner die de grenzen van de tonaliteit raakten. Er zijn dan ook twee kampen die elkaar in de vakpers heftig bestrijden, het avant-gardekamp, de Neudeutsche Schule, en daartegenover het behoudende kamp met als protagonist Brahms. In beide kampen gaat het evenwel om muziek die het gevoel aanspreekt met verdieping van de harmonieën en uitgesponnen lyrische melodieën, met een overvloed aan modulaties.



Bij componisten uit de tweede helft van de eeuw zien we dat de muzikale taal van de Romantiek tot het uiterste wordt doorgevoerd, met verkenning en soms overschrijding van de grenzen. Met name wat veelal wordt genoemd de laat-romantiek vertoont extreme trekken met Wagner en Liszt als avant-gardefiguren. Er kan veel en er gebeurt ook veel: het is de tijd van Nietzsche, Freud, Einstein, Edison. Orkesten kunnen enorm groot worden samengesteld (Wagner, Mahler, Schönberg). Composities kunnen soms erg lang zijn, de symfonie blijft als vorm wel behouden, maar is niet meer te vergelijken met de oorspronkelijke vormgeving uit de tijd van Haydn en Mozart.

Mahler in Nederland, waar zijn tweede symfonie werd uitgevoerd. Deze foto is genomen tijdens een wandeling aan de Zuiderzee bij Valkeveen, maart 1906. Van links naar rechts staan Alphons Diepenbrock, Mahler en Willem Mengelberg. Zittend de dames M. Mengelberg-Wubbe, H.G. de Booy-Boissevain, P.J. Boissevain en M.B. Boissevain-Pijnappel.

Kijken we naar de figuur en de muziek van de componist Johannes Brahms  dan zien we zonder meer romantische kenmerken: brede melodische lijnen, grillige niet altijd makkelijke melodieën, doorontwikkelde harmonieën, uitbouw van tonaliteit en modulaties. Zijn teksten voor liederen en zangstukken betrekt hij vooral uit het romantisch arsenaal. Maar hij vertoont ook klassieke trekken: sterke hang naar vorm, aandacht voor architectuur en expressie door middel van vormelementen. En hij is beslist “moderner” dan bijvoorbeeld Schumann: doorontwikkelde melodische patronen, gewaagdere harmonieën, abrupte stemmingswisselingen, ongebruikelijke intervallen. Ondanks zijn behoudende opstelling tendeert ook Brahms wel degelijk naar de  moderniteit. Ander voorbeeld: Mahler componeert grotendeels in de traditie van de romantiek. De thematiek van de symfonieën komt daarmee ook overeen (hoewel gezegd moet worden dat die thematiek er ook wel eens “met de haren bijgesleept” lijkt). Maar daarnaast is hij ook een componist die de directe expressie niet schuwt en evengoed een expressionist, en misschien ook wel een symbolist genoemd kan worden. Stijlelementen kunnen zo vermengd worden, anderzijds zijn ook meerduidige interpretaties mogelijk!





De indeling in stijlperioden is goed om grote lijnen te signaleren en kenmerken in een passend kader te plaatsen, maar moet gezien alle mengvormen en doorbrekingen van patronen vooral niet te strak worden gehanteerd.



In aansluiting op het realisme en het naturalisme is er een neiging naar beeldtaal (symbolisme), goed te zien bij Klimt, Klee, Picasso, in Nederland Toorop, Mondriaan. Symbolen worden gebruikt om het gevoel, het onverklaarbare weer te geven, vaak door middel van zinnebeelden. De Franse romantiek ontwikkelt zich van meet af aan anders dan de Duitse. Het symbolisme in de muziek vindt met name in Frankrijk een voedingsbodem met componisten als Debussy, Satie, de latere muziek van Fauré. Hieraan lag zeker ten grondslag een reactie op de Duitse breedvoerige aandacht voor gevoel en fantasie (Wagner, Bruckner, Mahler). Franse componisten lieten zich ook sterk beïnvloeden door de in die tijd opkomende jazzmuziek en lichte muziek (Satie, Ravel en later Poulenc). Ook in Nederland vond deze stroming navolging met componisten als Diepenbrock, Andriessen, Pijper en Henriëtte Bosmans. Deze laatste (1895-1952) was ook een belangrijk liedcomponist en liet zich vooral door Franse literatuur beïnvloeden, en had  haar liederen graag horen uitvoeren door Edith Piaf, maar daar kwam niet van..

Enkele componisten bleven tot ver in de twintigste eeuw voortborduren op de romantische expressiemiddelen. Vooral de laatromantische trekken, zoals chromatiek en vergaande modulaties waren geliefd bij componisten als Richard Strauss en Serge Rachmaninov. Strauss componeerde ten tijde van de eeuwwisseling het symfonisch gedicht Also sprach Zatrathustra naar aanleiding van Nietzsche’s gelijknamige boek.  In dezelfde stijl componeerde hij in 1948 zijn Vier Letzte Lieder en dat terwijl met moderne uitingen zoals twaalftoonssysteem en elektronische muziek al volop werd geëxperimenteerd. Ondanks dit werden de Letzte Lieder prompt een geliefd repertoirestuk.