Symfonie


De Symfonie, ontstaan en ontwikkeling

In de barok werd de term Sinfonia of Symphonie (letterlijk samenklank) gebruikt voor composities van verschillende aard. Eigenlijk komt de term van de instrumentele stukken in opera’s. Naast gezongen stukken waren er ook “samenklanken” en dat was dan de “sinfonia”. Later werd de term meer gebruikt voor de ouverture, en in de 18e eeuw werd het gebruik deze ouverture te componeren in drie delen: snel-langzaam-snel. De termen ouverture, symphonie en sinfonia waren dan ook volkomen uitwisselbaar.

Toen de kwaliteit van de instrumenten toenam door de voortschrijdende techniek kon er ook samenspel plaatsvinden tussen strijk- en blaasinstrumenten. Dit werd meteen een uitdaging en er ontstonden orkesten en die wilden ook repertoire spelen. Hiervoor werd een beroep gedaan op de driedelige sinfonia-vorm. Orkesten konden wel uit 50 man bestaan, en eigenlijk was dit de grondvorm van het symfonie-orkest zoals we dat nu kennen. Zo ontstond de symfonie vooral in die centra waar een goed orkest was: Milaan (Sammartini en Brioschi), Wenen, Mannheim (Stamitz).

De symfonie is meer ontstaan dan “uitgevonden”. Het eerste snelle deel werd het “hoofd”stuk, met goed in het gehoor liggende thema’s en melodieën, met uitweidingen over de thema’s en met harmonische wisselingen. De traditie volgend van snel-langzaam-snel kreeg het tweede deel een melodieus en meditatief karakter, terwijl het laatste deel een virtuoos slotstuk moest zijn, dat bewondering af kon dwingen.

 

Een pionier op dit gebied was de Italiaan Antonio Brioschi, werkzaam tussen 1725 en 1750 in Milaan. In Mannheim was een zeer beroemd en virtuoos orkest, geleid door de uit Tsjechië afkomstige Johann Stamitz, die veel symfonieën voor dit orkest componeerde. Andere componisten die in deze ontwikkeling bijdroegen waren de halfbroers Bach, Carl Philip Emanuel en Johann Christian. De vorm die zo tot ontwikkeling werd gebracht was erg handzaam: een mooie mix van herhaling en afwisseling, boeiend voor het publiek, een schema bovendien waar je goed van kon afwijken indien nodig. Met de ontwikkeling van een evenwichtige vorm werd bovendien voldaan aan de verlangens van de tijdgeest die streefde naar herkenbare schema’s.

Carl+Philipp+Emanuel+Bach+PNG

Carl Philip Emanuel Bach

In Mannheim verzamelde zich een groep musici die een vast orkest gingen vormen met strijkers en blazers. In 1742 werd door Johann Stamitz (1717-1757) het eerste vaste, voor die tijd grote, symfonieorkest opgericht aan het hof van hertog Karl Theodor in Mannheim. Dit orkest bestond uit 50 virtuoze musici en was destijds het grootste vaste ensemble van Europa. Het was vooral bekend vanwege zijn extreme dynamische mogelijkheden (van pianissimo tot fortissimo, het “Mannheimer crescendo”). Er kwam meer ruimte voor emotie binnen een deel van de symfonie, dus verstilde en lyrische passages werden afgewisseld met heftige. Hier werd het “tweede thema” geïntroduceerd, waardoor de symfonie, met name het eerste deel, nog meer kon boeien. Stamitz schreef veel symfonieën voor dit orkest en hij experimenteerde met verschillende bezettingen. Hij voorzag zich van bijvoorbeeld  pauken, trompetten, hobo’s en hoorns. Het klassieke symfonieorkest werd uiteindelijk van een strijkorkest aangevuld met blazers en trommels een indrukwekkend ensemble. Rond 1780 kwam de klarinet erbij. Het was de grote uitdaging voor met name Haydn en Mozart om een dergelijk gezelschap na te streven en om ervoor te componeren. Het duurde overigens nog tot de jaren negentig dat Haydn en Mozart klarinetten gingen voorschrijven! Het orkest is (nog steeds) ingedeeld in groepen met een vaste plaats. De strijkers komen voorin te zitten en vormen de “hoofdmacht”: eerste violen, tweede violen, altviolen, cello’s en contrabassen. Daarachter zitten de koper- en houtblazers, steeds minimaal in tweetallen en helemaal achterin het slagwerk. Een nieuw instrument als de piano verwierf zich geen vaste plaats in het orkest.

Carl Philipp Emanuel Bach (1714-1788)  woonde en werkte het grootste deel van zijn leven in Berlijn en Hamburg. Zijn stijl van componeren wordt gekenmerkt door een zekere gedrevenheid, met dynamische contrasten, plotselinge modulaties, grillige uitbarstingen. Deze stijl wordt de Empfindsamkeit genoemd, en die past weer uitstekend in een beweging rond 1760-1770, de Sturm und Drang. Oorspronkelijk komt deze beweging voort uit de letterkunde met Goethe als belangrijke persoon. Het is het beste op te vatten als een ontdekking van heftige persoonlijke gevoelens en kenmerkend voor C.Ph.E. Bach zijn dan ook de voor die tijd bizarre effecten. Geen lieflijke versieringen of zoete zangerige melodieën, maar grilligheid. Ook Haydn en Mozart hebben hun Sturm und Drang gekend. De symfonie nr. 45 van Haydn is er een mooi voorbeeld van. Hoewel Mozart en Haydn in hun latere werken typisch klassieke componisten blijven, is de Sturm und Drang zeker de aanzet tot de romantiek geweest, die bij Beethoven echt doorzet. Ook hij maakt muziek met gedrevenheid, contrasten en effecten.

Johann Christian Bach

Johann Christian Bach

Symf_orkest1a

Indeling van het symfonieorkest (klik voor vergroting)

Johann Christian Bach (1735-1782) schreef ook veel symfonieën, maar hanteerde een andere stijl. Zijn muziek is licht en melodieus van karakter, en deze Bach staat vooral bekend om zijn prachtige melodieën. Zijn wijze van componeren is typisch voor de rococo of style galante. Hij werkte veel in Milaan en later in Londen waar hij de jonge Mozart les gaf.

Mogelijk zijn Antonio Brioschi (werkzame periode ongeveer 1725-1750) en Giovanni Batista Sammartini (1700-1775) de eersten geweest die een soort “sonatevorm” introduceerden voor het eerste deel: een snel allegro-achtig stuk, met herkenbaar thema, vaak tweede thema, thema’s worden “doorgewerkt” en in het slotstuk weer herhaald.

Deze format voor het eerste deel van een symfonie wordt door Stamitz, zonen Bach en anderen ontwikkeld.  De muziekmakers gaan dingen van elkaar overnemen en zo ontstaat geleidelijk het stramien waarop Haydn, en later ook Mozart hun symfonieën componeren. Haydn schrijft zijn eerste  symfonie in 1757 en zijn laatste in 1795! Je kunt dus zeggen dat Haydn de symfonie geeft gevormd, zodanig dat Mozart, Beethoven en Schubert hiermee verder konden, en uiteindelijk ook latere componisten als Mendelssohn, Brahms en later zelfs Sjostakovitsj. Typisch voor Haydn is dat hij vaak geen “tweede thema” gebruikt. Zijn expositie is vaak “monothematisch”. Haydn verstaat als geen ander de kunst om een bepaald thema origineel en uitputtend door te ontwikkelen. Hij lijkt “alles eruit te halen wat erin zit”.

Grondplan van de Symfonie

De symfonie in de tweede helft van de achttiende eeuw is een werk voor volledig orkest, met een dirigent, met blazers en slagwerk. Het moet als zodanig ook indruk maken. In het begin (vroege werken van Mozart en Haydn) zijn er drie, later in het algemeen vier delen (kortweg te karakteriseren als intellectueel, meditatief, boertig, ontspannen/virtuoos):

  1. Een snel deel, meestal allegro, vaak in majeur, geschreven volgens de sonatevorm: expositie met eerste en tweede thema, doorwerking, herhaling expositie en coda. Het is het “intellectuele centrum”. Het kan worden voorafgegaan door een langzame inleiding.
  2. Een langzaam deel, zangerig en liedachtig, meditatief van aard, vaak met een contrasterend middenstuk dat soms ook tekenen van “doorwerking” vertoont.
  3. Menuet en trio, met dansachtige passages die steevast worden herhaald. Het menuet is van oorsprong een sierlijke dans. Het deel is bedoeld om te de luisteraar te ontspannen, bij Haydn (strijkkwartetten) en later ook bij Beethoven wordt het een scherzo (“beetje gek doen”). Er is geen doorwerking.
  4. Een virtuoos laatste deel, soms in de rondovorm, soms ook geheel of gedeeltelijk in de sonatevorm, dat wil zeggen dat een thema ook “doorgewerkt” kan worden. Voor dit deel bestaan geen vaste regels, maar het moet wel virtuoos en pakkend zijn.


Haydn gaat geleidelijk de gewoonte aannemen om het eerste snelle deel vooraf te doen gaan door een langzame inleiding, voor het eerst in de symfonie nr.6 “Le matin”. Deze gewoonte wordt geen standaard maar vindt wel navolging.

Grondplan van het eerste deel

Het eerste deel van de symfonie moet de aandacht van de toehoorder pakken en vasthouden. Dit deel is het meest “intellectueel”. Daartoe is een bepaalde opbouw, een vormgeving nodig. Dit wordt geleidelijk aan de “sonatevorm”, die in de definitieve gedaante er als volgt uitziet:

  1. Een langzame inleiding, die meestal vrij kort is, en bedoeld is bij de toehoorder concentratie op te roepen. Deze inleiding is zeker niet standaard.
  2. Expositie met presenteren van het thematisch materiaal en opschuiven van de tonaliteit in andere toonsoorten, meestal de dominant. Vaak is er een tweede thema in de dominant, als het eerste thema in mineur staat, komt het tweede thema in de passende majeurtoon­soort.
  3. Doorwerking met ontwikkeling van het thematisch materiaal, modulatie in toonsoorten, doorfantaseren op motiefjes.
  4. Recapitulatie, met een herhaling van de expositie, maar niet exact gekopieerd, met kleine, soms ook grotere veranderingen.  Het tweede thema wordt niet in de dominant maar in de grondtoonsoort (tonica) gebracht.
  5. Coda, doorwerken van het thematisch materiaal naar een slot.

 

 
Eén van de ontwikkelingen die vooral Haydn in deze sonatevorm aanbrengt is het creatief omgaan met de overgangen tussen de elementen van de sonatevorm. Hij kan hier heel inventief zijn en stelt verwachte overgangen soms uit, of past ze juist heel subtiel toe, zodat de toehoorder niet eens in de gaten heeft dat er een overgang heeft plaatsgevonden. Mozart gaat later deze gewoonte volgen. De sonatevorm is niet typisch voor de symfonie, ook niet voor de sonate (terminologie is niet het sterkste onderdeel van de muziekwetenschap!), die  wordt ook toegepast bij strijkkwartetten, trio’s, soloconcerten en eigenlijk bij alle meerdelige stukken. Het leuke is dat een componist ook  kan  afwijken van deze vorm, en hiermee creatief kan zijn. Zo kan het eerste deel ook gevormd zijn als een “thema met variaties”, maar het kan ook een andante zijn, in een vorm die je voor een tweede deel zou verwachten.

Residentieorkest 1945

Een volledig symfonieorkest: het Haagse Residentie Orkest in 1945