Modern


Uiteraard is “modern” een relatief begrip. Eigentijds zal in alle tijden als modern zijn beschouwd. Toch wil ik dit woord als titel gebruiken voor deze pagina’s die gaan over de muziek uit de 20e en 21e eeuw. Enerzijds omdat elke andere mogelijke benaming (“eigentijds”, “20e eeuw”), ook zo zijn tekortkomingen heeft, anderzijds omdat de term “moderne muziek” een gangbare en daardoor relatief adequate verwijzing geeft naar het onderwerp. Iedereen zal weten wat ermee wordt bedoeld.


Kandinsky, Compositie IV (1911)


Arnold Schönberg

Arnold Schönberg, pionier van de moderne muziek

Als belangrijkste kenmerk van de moderne muziek kies ik voor het (kunnen) wegvallen van de tonaliteit. Eigenlijk is Debussy hiermee begonnen met de Prélude à l’après-midi d’un faune (1894 voor het eerst uitgevoerd). Maar de tweede Weense School maakte hiermee furore: Arnold Schönberg (1874-1951) en in zijn voetsporen Anton Webern en Alban Berg. Afzien van tonaliteit is kunsthistorisch vergelijkbaar met het wegvallen van de waarneembare werkelijkheid  als uitgangspunt in de beeldende kunst en dus met het verschijnen van de non-figuratieve kunst. Dit gebeurde op diverse plaatsen onafhankelijk van elkaar. Mogelijk was Wassily Kandinsky (1866-1944) de eerste kunstenaar die abstract werk maakte. Hij hield zich bezig met de filosofische achtergronden van de kunst en dat paste geheel in de interessesfeer van Schönberg, waardoor een goed contact ontstond. Het nieuwe wereldbeeld dat in de negentiende eeuw was ontstaan (culminerend in het fin de siècle), vooral door de revolutionaire ontdekkingen van de wetenschap en de techniek, leidde tot de schepping van een nieuwe beeldende en muzikale taal. In de muziek betekende dat naast de ontwikkeling van de “moderne muziek” tot een ongekende pluraliteit ook het ontstaan van jazzmuziek en de opkomst van de lichte muziek. Uiteraard  konden deze richtingen ook met elkaar worden vermengd, prachtig voorbeeld van pluraliteit, waardoor heel originele werken ontstonden: George Gershwin (1898-1937) met bijvoorbeeld de Rhapsody in Blue, Leonard Bernstein  (1918-1990) met Candide, West Side Story en Chichester Psalms. Maurice Ravel (1875-1937) liet zich in het tweede deel van zijn vioolsonate inspireren door de blues.

Tonaliteit

In de meest algemene betekenis is muziek tonaal, als er één toon is die als oriëntatiepunt van het hele muzikale verloop dient, en waarop de muziek tot rust komt: de grondtoon of tonica, ook wel: tooncentrum. Een stuk (liedje, sonate, symfoniedeel) begint met de grondtoon en eindigt in het algemeen daarmee. Dit geeft rust en dit geeft oriëntatie. Tonen die niet de grondtoon zijn worden als tijdelijk ervaren, en de rust komt terug als de grondtoon weer gehoord wordt. Verreweg de meeste muziek die we kennen is in deze zin tonaal. In de begeleiding is de drieklank op de grondtoon het centrale akkoord, en de drieklank op een andere toon (vaak wordt de vijfde toon van de toonladder, de dominant, daarvoor gebruikt) het spanning gevende akkoord. Er is weer rust als het spanning gevende akkoord “oplost” naar het grondakkoord.

Tonaal ijkpunt

In de West-Europese muziek heeft zich vanaf ca. 1600 een bepaald tonaal systeem ontwikkeld, dat de basis vormt van het standaardrepertoire van de “klassieke” muziek (Bach, Mozart, Beethoven, Brahms etc.), en ook van de meeste moderne pop- en jazzmuziek. Tonale muziek is muziek in deze standaardtaal. Het tooncentrum of tonica is voor de muziek wat de horizon is voor het oog: alles wordt gerelateerd aan het tooncentrum, als ware het een ijkpunt: toonsoort is de manier waarop de gebruikte tonen aan het centrum gerelateerd zijn, en daardoor tevens aan elkaar. Er zijn allerlei toonsoorten mogelijk, die ieder hun eigen karakter hebben. Doordat we in onze jeugd tonale liedjes leren, die de zeventonige toonladder volgen, zijn we uitermate gewend aan het West-Europese tonale systeem.


Richtingen

In deze nieuwe taal bleef het niet bij wegvallen van de tonaliteit. Men stelde de traditionele melodie, harmonie en ritme ter discussie. Geijkte drieklanken werden als ouderwets beschouwd en moesten worden vermeden. In plaats hiervan kwamen er grilliger akkoorden, met volop dissonanten. De traditionele oplossing in consonantie hoefde helemaal niet hierop te volgen. De melodieën werden ook veel meer extreem en ongewoon met grote intervallen en vaak onverwachte notensprongen. En ritmiek kreeg veel meer nadruk, met grillige en onverwachte accenten en ongebruikelijke wendingen. Strawinsky was met zijn balletmuziek Le Sacre du Printemps baanbrekend, met heftige dissonante klanken en heftige ritme’s. Maar niet elke componist wilde zover gaan. Al snel ontstonden twee grote hoofdstromen:

  • Expressionisme. In Duitsland en Oostenrijk, vooral in Wenen streefden muziekmakers naar expressieve en emotioneel geladen muziek. Extreme gemoedstoestanden tot krankzinnigheid toe moesten worden vertolkt. Deze stroming heet Expressionisme. Dit gebeurde in samenhang met bijvoorbeeld Kafka in de letterkunde en Klimt, Kandinsky en Kokoschka in de schilderkunst. Vooral: muziek hoeft beslist niet “mooi” te zijn, als het maar expressief is. Zoals Schönberg het uitdrukte:  “Musik soll nicht schmücken, sie soll wahr sein” .
  • Neoclassicisme. Deze componisten verwierpen de overdreven emotionaliteit van de expressionisten. Velen grepen in zekere zin terug op klassieke en barokke componisten. De tonaliteit blijft behouden, maar is veel “moderner” dan die van de klassieken. Men houdt zich niet bezig met overdreven bezieling, maar streeft meer naar objectiviteit en ambachtelijkheid. Prokofiev, Strawinsky (ook), Hindemith, Franse “Les Six”, met Milhaud en Poulenc.

Pluraliteit

Kenmerkend voor de 20e eeuw was verder de grote drang tot experimenteren en van alles uit te halen met het fenomeen klank:

serialisme, streng ordenen van muzikale parameters als toon, dynamiek en toonduur. Het 12-toonssysteem, waarbij een vastgestelde volgorde van de 12 tonen uit de toonreeks  als basis dient voor het muziekwerk, is een vorm van serialisme. Dit betekende dus een totaal opgeven van de tonaliteit!

aleatoriek, ruimte geven aan toevalsfactoren en improvisatie.

nieuwe vocaliteit, anders gebruiken van de zangstem, ook aandacht geven aan kuchen, hijgen, spreken,

minimal music, reductie tot kleine motiefjes die worden herhaald in een meestal traaglopend veranderingsproces. Eén van de voormannen was Steve Reich (geb.1936). Afrikaanse muziek met herhaalde ritmische patronen inspireerde hem tot een nieuwe manier van componeren. Philip Glass (geb.1937) werd vooral geïnspireerd door de Indiase tablamuziek, waardoor de ritmische structuur en de herhalingen belangrijke “dragers” werden van zijn muziek. Deze stijl kreeg veel navolgers, onder andere ook in Nederland (Simeon ten Holt, 1923-2012, met Canto Ostinato) en leidde uiteindelijk tot hernieuwd tonaal componeren.

citeren, vaak werden hele stukken van klassieke composities geciteerd, in het nieuwe stuk opgenomen, soms letterlijk, soms ook bewerkt. Voorbeelden zijn: Sinfonia van Luciano Berio (1925-2003), Credo (1968) van Arvo Pärt (geb.1935).

elektronische muziek, klanken werden gegenereerd door elektronische apparaten, getaped en aan elkaar geplakt, al of niet in combinatie met echte instrumenten.

musique concrète, opnemen en afspelen van geluiden van onweer, auto’s of treinen.
Dit alles resulteerde in een veelkleurig palet aan muzikale uitingen! Het sleutelwoord in de hedendaagse muziek is pluraliteit.Sommigen wilden alle geluid  tot kunstuiting en muziekklank verheffen: piano’s werden geprepareerd met papiertjes, pianopoten werden tijdens het concert afgezaagd, violen werden stukgeslagen op piano’s. John Cage (1912-1992) “componeerde” 4’33”, een pianist komt op, gaat zitten, doet en speelt 4 minuten en 33 seconden niets. De ultieme stilte!

Via minimal naar tonaal

Wilde de minimal music maximaal effect hebben dan moest het vooral simpelheid uitstralen. Ter wille van dit effect werd complexiteit afgewezen en eenvoud gepropageerd. Dit betekende ook terugkeer naar tonaliteit. Vanuit deze opvatting is een belangrijke nieuwe ontwikkeling in de muziek tot stand gekomen, en wel in tonale richting. Daar kwam bij de aandacht voor oude vormen van muziek, en deze combinatie gaf weer aanleiding tot de huidige trend, die gevolgd wordt door componisten als Ligeti, Pärt, Whitacre, Gjeilo, Max Richter, Rouse, Jenkins, Vasks. Omdat elke periode zijn erfenis heeft blijft de pluraliteit: tonaal en atonaal worden met elkaar in evenwicht gebracht of door elkaar gebruikt. Verder zien we ook dat er meer aandacht komt voor meditatieve aspecten in de muziek, met veel herhalingen, kleine maar continu doorgevoerde veranderingen en veel ritmepatronen. Het lijkt erop dat deze neotonalisten thans de hoofdstroom vormen en zeker hebben zij commercieel succes. Merken we bovendien op dat veel componisten rond de jaren ’70-’80 van progressieve atonalisten veranderden in tonale muziekmakers (Ligeti, Penderecki, Gorecki), dan is begrip op te brengen voor de veelgehoorde uitspraak dat de ontwikkeling van de muziek “op de verkeerde weg” was. De klassieke muziek krijgt zeker een positieve impuls. Maar er zal ongetwijfeld wel weer een tegenbeweging komen!


Stromingen hedendaags

De hedendaagse muziek is volgens Taruskin te verdelen in 3 stromingen. In de praktijk worden deze wel naast elkaar gebruikt (pluraliteit):

  1. Traditioneel modernisme, met genoteerde vooral atonale muziek, voortbordurend op de ontwikkelingen in de twintigste eeuw. Veelal houden aanhangers van deze stroming zich ook bezig met experimenten in klankkleur.
  2. Experimenteren met nieuwe technieken, bijvoorbeeld elektronische en digitale manipulaties. Samples kunnen worden ingevoegd, allerlei bijgeluiden kunnen worden geproduceerd.
  3. Terugkeer naar de tonaliteit op basis van “eenvoudige” patronen, de “neotonalisten” (soms “neoromantici” genoemd) met als bron de stroming van de minimal music.

Deel 5 van het fluitconcert van Christopher Rouse (geboren 1949) “Ahran” is een prachtig voorbeeld van nieuwe tonaliteit. Duidelijk zijn de invloeden van oude muziek te herkennen, het werk is tonaal en doet toch “modern” aan door de melodische lijn en de niet-klassieke intervallen. Er worden slechts enkele eenvoudige akkoorden gebruikt.

De term “neoromantiek” die voor deze muziek wel wordt gebruikt is natuurlijk een onzinnige. Alsof relatief gemakkelijker in het gehoor liggende muziek en eenvoudige akkoordopvolging de belangrijkste aspecten waren van de Romantiek! Meditatieve aspecten moeten niet worden verward met wegdromen van de werkelijkheid.